Ecologie van vleermuizen
Wat is een vleermuis?
Vleermuizen zijn vliegende zoogdieren die zich voeden met insecten. Vleermuizen zijn nachtdieren die pas in de schemering tevoorschijn komen om op insectenjacht te gaan. Het zijn relatief kleine dieren. Een grote vleermuissoort is vliegend net zo groot als een spreeuw, een kleine is kleiner dan een pimpelmees. In Nederland komen 19 soorten voor, waarvan er 7 zo zeldzaam zijn dat je ze haast niet tegenkomt. Rond de Nieuwe Hollandse Waterlinie komen 9 soorten vleermuizen voor, namelijk gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis, meervleermuis, franjestaart, baardvleermuis, gewone grootoorvleermuis en rosse vleermuis.
Echolocatie
Om in het donker de weg te kunnen vinden en voedsel te kunnen zoeken hebben dieren speciale aanpassingen nodig. Veel nachtdieren hebben opvallend grote ogen en een reflecterende laag achterin het oog (‘kattenogen’). Met zulke ogen kunnen ze bij heel weinig licht toch nog zien. Maar dergelijke ogen zijn onvoldoende als je op kleine insecten jaagt en als je dat ook vaak in het pikdonker moet doen. Daarom gebruiken vleermuizen niet hun ogen maar hun oren om te ‘zien’. Om zich te oriënteren zendt een vleermuis een signaal uit dat weerkaatst op voorwerpen in de omgeving. De weerkaatsing (echo) vangt de vleermuis op met zijn oren en daardoor kan hij de plaats (locatie) en vorm van die voorwerpen bepalen. We noemen deze manier van ‘zien met je oren’ echolocatie. Aan het uiterlijk van vleermuizen kun je goed zien dat echolocatie voor hen erg belangrijk is. De vorm van de oren en snuit is vaak helemaal aangepast aan het uitzenden en ontvangen van geluidssignalen.
Om met behulp van echo’s een scherp beeld te vormen, maakt een vleermuis zeer hoge geluiden (ultrasone geluiden). De echolocatiegeluiden van vleermuizen bevinden zich, afhankelijk van de soort, op frequenties tussen 15 kHz tot 120 kHz. Mensen kunnen slechts geluiden tot 20 kHz horen, dus voor de meeste mensen zijn vleermuizen niet hoorbaar. Met behulp van een ultrasoon ontvanger, een zogenaamde batdetector, zijn de geluiden van vleermuizen voor mensen hoorbaar te maken.
De echolocatiegeluiden van vleermuizen zijn niet altijd hetzelfde. Sommige vleermuizen zenden de geluiden uit via hun mond, anderen via hun neus. Daarnaast kan een vleermuis zijn echolocatie aanpassen aan de omgeving waar hij vliegt en aan zijn manier van jagen. De soorten kunnen erg verschillen in het echolocatiegeluid dat ze maken. Na enige oefening kunnen dan ook de meeste soorten met een batdetector aan hun geluiden worden herkend. De Liniewacht organiseert in samenwerking met Vlegel en de Zoogdiervereniging verschillende cursussen voor het herkennen van vleermuisgeluiden.
Naast echolocatie geluiden maken vleermuizen ook zogenaamde sociale geluiden. Die zijn meestal veel lager van toonhoogte en vooral voor jonge mensen met goede oren duidelijk te horen. Hiertoe behoort onder andere de baltsroep van de dwergvleermuis.
Landschapsgebruik van vleermuizen
Het landschap wordt door vleermuizen op verschillende manieren gebruikt. Holten en spleten in bomen en gebouwen worden overdag gebruikt als verblijfplaatsen (kraam-, zomer- en paarverblijven). Vanuit deze verblijfplaatsen vliegen de vleermuizen (vooral) ’s avonds en ’s nachts uit naar hun foerageergebieden. Water, bos, en vooral overgangen en randzones worden gebruikt als foerageergebied. Daartussen verplaatsen ze zich dagelijks via regelmatig gebruikte vliegroutes. De vliegroutes leveren beschutting tegen weer en wind en mogelijke vijanden, helpen de vleermuis haar weg te vinden in het landschap, en worden ook als foerageergebied gebruikt. De routes volgen lijnvormige elementen in het landschap, zoals heggen, lanen, waterlopen en bosranden. Deze kunnen, afhankelijk van de soort, tot op een afstand van ongeveer 15 kilometer van de verblijfplaats liggen. De meeste vleermuissoorten gebruiken (min of meer) vaste vliegroutes tussen hun verblijfplaatsen en foerageergebieden. Er ligt dus een netwerk van door vleermuizen gebruikte verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden in het landschap. Het netwerk varieert per soort (figuur 1 links).
Figuur 1 | Landschapsgebruik van vleermuizen. Links: Vanuit de verblijfplaatsen ligt er een netwerk van dagelijks gebruikte vliegroutes in het landschap. Watervleermuizen (blauw) verplaatsen zich vanuit de verblijfplaats in de boom langs lanen, heggen en dicht boven water. Vanaf de verblijfplaats in een woonhuis verspreiden Gewone dwergvleermuizen (geel) zich langs allerlei geleidende structuren tot in alle hoeken van het landschap. Gewone grootoorvleermuizen (groen) uit de kerk verplaatsen zich dicht langs structuren en gebruiken een beperkt gebied. Rosse vleermuis (rood) vliegen vanuit de verblijfplaats in een boom hoog boven het landschap naar hun jachtgebieden hoog boven water. Rechts: Er ligt in het landschap een netwerk van door vleermuizen in de verschillende seizoenen gebruikte verblijfplaatsen. Blauw zijn winterverblijven, groen zijn kraam- en zomerverblijven en rood zijn paarverblijven.
Verblijfplaatsen
Gedurende het jaar maken vleermuizen gebruik van verschillende typen verblijfplaatsen en hebben een vaste cyclus die gedurende het jaar wordt gevolgd (figuur 1 rechts).
Winterverblijf
Afhankelijk van het weer houden vleermuizen van half oktober tot maart winterslaap in een winterverblijf. Een winterverblijf bestaat uit een ruimte die donker, vochtig, tochtvrij en een stabiele tempratuur heeft (zoals een groepsschuilplaats of fort). Er kunnen tientallen vleermuizen van verschillende soorten overwinteren. Ze hangen daar vrij aan muur of plafond of kruipen diep weg in een kier of scheur. Andere soorten gebruiken boomholtes of spouwmuren in gebouwen. In de winterslaap laten vleermuizen hun temperatuur zakken tot omgevingstemperatuur. Hartslag en ademhaling zijn sterk vertraagd. Zo kunnen ze maandenlang in leven blijven zonder te eten. Toch worden ze af en toe wakker, om even te vliegen en een ander plekje met een voor dat moment gunstigere temperatuur te zoeken.
Kraam- en zomerverblijf
Na de winterslaap verblijven vleermuizen vaak tijdelijk in kleine groepen in tussenverblijven. Vanaf mei verzamelen de vrouwtjes zich in kraamkolonies en worden de jongen geboren en gezoogd. Dit kan een groep zijn van enkele tientallen tot honderden vrouwtjes. Bijzonder is dat ieder vrouwtje maar één jong ter wereld brengt. Het jong wordt eind mei of in juni geboren en kan na vier tot zes weken zelf vliegen. Als verblijfplaats kiest zo’n kraamkolonie meestal een warme, veilige ruimte. Afhankelijk van de soort kan het gaan om een holle boom, een nauwe ruimte in een gebouw of een ruime zolder. De mannen leven dan gezamenlijk of solitair in zomerverblijven.
Paarverblijf
In augustus, wanneer de jongen min of meer zelfstandig zijn, breekt de paartijd aan. De grote kolonies vallen dan meestal uiteen. Bij enkele soorten laten mannetjes dan baltsgedrag zien: met een speciale roep lokken ze vrouwtjes en verjagen ze concurrenten. Bij andere soorten ontmoeten mannetjes en vrouwtjes elkaar tijdens het ‘zwermen’. Dieren uit een groot gebied komen dan bijeen in en rond een winterverblijf. Ze kunnen hiervoor op één nacht een afstand van enkele tientallen kilometers afleggen. In een dansende vlucht tonen ze dan hun paringsbereidheid. Afhankelijk van het weer zet dit door tot september of oktober, waarna vleermuizen weer naar hun winterverblijf vertrekken.
Bronnen:
http://vanfortenenvleermuizen.nl/
http://www.vleermuis.net/
http://www.zoogdiervereniging.nl/